Het frizoonse substraat in Noord-Holland [:] luttik (deel 2)
¿ Hoe stel je nu vast , dat er ooit een andere taal (- où-tout-se-tient ; dat-wil-zegge [:] systematisch–samen-hangend -) in een vroeger tijd-perk in een bepaald gebied werd gesproken ?
In die vraag zit weer een andere vraag verborgen [:] ¿ hoe definieer ik of herken ik die “oudere taal” (- die zodanig verschilt van een nieuwere taal , dat zij ook echt anders is en “als zodanig te herkennen is” -) ?
Een kwestie van “taal-vergelijking” èn een kwestie van gradatie .
En misschien een dood-doener [:] die mensen leven niet meer // dus aan hen kunnen we [het] niet meer vragen hoe hun taal geklonken heeft . Misschien wel helemaal niet “wel-luidend” // maar slechts gebaseerd op “oer-klanken of -driften” .
¿ Wie zal het zeggen ?
Daarnaast is (voor-lopig) een onoverkomelijk probleem , dat taal-kundigen niet expliciet zijn over hun gereconstrueerde taal [:]
niet enkel een gereconstrueerd woord dient van een teken voorzien te worden (- waarvoor [ het teken ] * algemeen gebruikt wordt -) (- om aan te geven dat het hier een gereconstrueerd woord betreft -) // maar ook de “quasi-fictive” taal die zij reconstrueren . Zij spreken vaak in absolute zin over het “west-germaans” // maar in feite is deze niet “in feitelijke zin” overgeleverd (– // maar opgebouwd uit redeneringen achter-af op basis van later-overgeleverde talen die met-elkaar zijn vergeleken , welke redeneringen gericht zijn op een taal-stadium terug-in-de-tijd –) .
Ik bedien mij van het teken ▼ om aan te geven dat òòk de betreffende ( erbij-horende ) taal gereconstrueerd is / wordt .
We krijgen dan bij-voorbeeld ▼ frizoons luttik (► klein ◄) .
Het woord luttik is over-geleverd ; dus dat betreft geen reconstructie . Maar wel het feit dat het woord “toegeschreven wordt aan een specifike taal” die niet meer als-zodanig bestaat en verschillend is van een nieuwere (heden-daagse) taal en – evenals een gereconstrueerd woord – “opgebouwd” en gereconstrueerd wordt op redeneringen achter-af en tevens bedoeld zijn om die vroegere ( historise) taal-stadia op te duikelen .
Dat luttick als een “fries woord” kan worden beschouwd // is te lezen bij Kiliaan (Cornelis van Kiel) in zijn Etymologicum ( 1599 3 ) [:]
[ → http://www.dbnl.org/tekst/kili001etym01_01/kili001etym01_01_0020.php ]
In het huidge fries echter zegt men lyts(e) voor ( in-plaats ) (► klein ◄)
[[ met de kenmerkende [ (anglo – ) [?] fri(e)se] assibilatie (- k > [〈 ts 〉] / [〈 tz 〉] -) . ]]
Zo heet de “kleine zijl-roede” nabij Makkum Lytse Sylroede [:]
uit-snede van [ → https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Gem-SudwestFryslan-OpenTopo.jpg ]
Voor een “oudere fase” in het fries is het woord litik over-geleverd .
Zo komt het voor in de regelingen van « het paijement in Westergae lande , and in Aestergae lande » ( paijement in Wester- en Ooster-go ) .
Dat begint aldus [:]
/ bz. 97:/
« In nomine Domini , Amen . Wildi hera and wrstaen , hu thet paijement is alhyr in Westergae lande , and in Aestergae lande .
¶ In thet aersta . Thi Fresca sceld is x x x . grata , fan Staweren to Groninge to , ende ti Groninga sceld is i x . grate , ende qwaed theth teth ti sceld is x L i. grate , ende ti grate is fior scubben , iefta fyff Lyodera panninghem .
¶ Item , dat pund is sowen graten ur al deth Land , beithe in Westergae lande , and in Aestergae lande . Item , thet graete Collinch pund is fior sceldan ; ende in da boten bi wita panninghem , so is thet Collinch pund xx. grata . Item , thi scillinghe is ur Westergae land and ur Asterga land sex grate .
¶ Aestergae litike scillinghem thi is x i j. Lyodera panninghem , thet send twene grate and twene Liordera panninghem , thet send twene grate and twene Liordera panninghem , ende thi scillingh in da bote bi ita panninghum thi is véén grata , and meer nath .
¶ < &c. >
Het woord litik(e) komt niet over-èèn met het woord zoals Kiliaan het friese woord voor (► klein ◄) heeft overgeleverd ; vgl. [ → http://www.dbnl.org/tekst/kili001etym01_01/kili001etym01_01_0020.php ] s.v. luttick .
In zijn ◊ Zaansche volkstaal (1897) behandelt GJ Boekenoogen ( 1868 ~ 1930 ) luttik ( kolom 600 ) . Hij kende het alleen in de uitdrukking [:] dat lijkt luttig (► dat lijkt weinig ◄) // maar merkt op , dat het vroeger ook als bij-voeglijk naam-woord in gebruik was [:] (► klein ◄) en voor-komt in de geschriften van de hollandse dichters Hildergaersberg en Potter van der Loo . Mits-dien is het zeer aannemelijk , dat een informant uit hollandse streken Kiliaan op de betekenis en de herkomst van dat woord ( fris. ) heeft geattendeerd .
Kiliaan geeft ook de “engelse” variant op [:] litle en de “saxise” [:] lutke . Dat het woord lutke [ echter ] als “saxisch” is te beschouwen , berust op een vergissing // want lutke zal door syncope ( in-casu [:] < luttike ) zijn ontstaan . En boven-dien kende het “neder-saxise” er een vergelijkbaar ( maar ander ) woord voor [:] luttig (- en wij nog herkennen in piet-luttig -) . Hiervan een voor-beeld uit een oor-konde van 1430 (- voor hele tekst , zie verder-op -) [:]
« und ander guedt , van wat manier dat sy , luttigh ofte groot , wo idt beweglich sy , dat tho Aurick up den Slote is , »
Even-wel kon je deze vorm “luttig” ook in de zaan-landse volks-taal aantreffen
[ → Boekenoogen , kol . 600 , s.v. luttig [:] « Thans in onbruik . » en voegt er-aan toe [:] « Luttig komt ook voor bij Starter (…) . Vgl. Ofri. littech naast litik . » ] .
Uit lutke kon vervolgens lutje ontstaan , zodat je de opèènvolging [:] luttick(e) > lutke > lutje krijgt // terwijl in Friesland de ontwikkeling als-volgt verliep [:] litik(e) > litke > lytse .
( wordt vervolgd )